Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1880

Datum uitspraak2004-01-08
Datum gepubliceerd2004-01-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers461/2003 NOT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Indicatie inhoud: Ingevolge artikel 98 lid 1 Wet op het Notarisambt zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. Hierom kan het kantoor van de kandidaat-notaris niet worden aangemerkt als degene over wie geklaagd wordt. Tegen een samenwerkingsverband gerichte klachten, die niet betrekking hebben op gedragingen van een specifieke notaris of kandidaat-notaris, zijn gericht tegen de van het samenwerkingsverband deel uitmakende notaris of kandidaat-notaris die zich namens het samenwerkingsverband tegen de klacht verweert.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 8 januari 2004 in de zaak onder rekestnummer 461/2003 NOT van: [N], kandidaat-notaris te [plaats], APPELLANTE t e g e n [K], wonende te [woonplaats], GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. A.M.C. Marius-van Eeghen. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellante, verder te noemen de kandidaat-notaris, is bij een op 24 april 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te 's-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 26 maart 2003, waarbij het verzet van geïntimeerde, verder te noemen klager, tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 23 december 2002 gegrond is verklaard alsmede de klacht gegrond is verklaard, doch aan de kandidaat-notaris geen maatregel werd opgelegd. 1.2. De kandidaat-notaris heeft de gronden van het verzoekschrift aangevuld bij 'appel memorie' met bijlagen, ingekomen op 28 mei 2003. 1.3. Op 29 juli 2003 is door klager een verweerschrift ingediend. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2003. Klager is verschenen, vergezeld van zijn advocate. De kandidaat-notaris heeft bij brief ingekomen op 7 november 2003 laten weten niet te zullen verschijnen. Klager en zijn advocate hebben beiden het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken. 3. Algemene beoordeling van de beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze derhalve vernietigen. 4. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter van de kamer in zijn beslissing van 23 december 2002 daarover heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan uitgaat. 5. Het standpunt van klager 5.1. Klager verwijt het notariskantoor [ ] te hebben nagelaten het testament van 3 december 1990 van [E], hierna te noemen erflaatster, aan notaris [A] te [plaats] te zenden. Notaris [A] had, op 6 februari 2000, aan genoemd notariskantoor, waar de kandidaat-notaris werkzaam is, verzocht om toezending van eerdere testamenten van erflaatster. 5.2. Tevens heeft voornoemd kantoor slordigheden begaan met betrekking tot de vermelding van jaartallen in brieven aan klager van 23 januari 2002 en 31 januari 2002. 6. Het standpunt van de kandidaat-notaris 6.1. De kandidaat-notaris stelt dat uit het Centraal Testamentenregister is gebleken dat erflaatster een testament heeft gemaakt op 19 januari 2000, verleden voor een plaatsvervanger van notaris [B], [A]. In dit testament herroept erflaatster alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen. De totstandkoming van het testament komt volledig voor rekening van notaris [B] en haar plaatsvervanger. 6.2. [A] heeft destijds aan het kantoor van de kandidaat-notaris verzocht om een kopie van het laatste testament van erflaatster, opgemaakt door een voorganger van notaris [C] van voornoemd kantoor. Ten kantore van die voorganger werd noch op de (papieren) cliëntenkaart van erflaatster noch in het elektronisch kaartsysteem melding gemaakt van het testament van 3 december 1990. Het kantoor van de kandidaat-notaris was derhalve niet bekend met het feit dat erflaatster dit testament had gemaakt en heeft naar beste weten voldaan aan het verzoek van [A]. Het was wel bekend bij het notariskantoor dat het elektronisch kaartsysteem niet volledig was over de periode van 1 januari 1990 tot 1 maart 1996. Dit hangt samen met een door [C] overgenomen protocol, waarbij een niet compleet elektronisch systeem is overgedragen. Dit probleem is indertijd uitvoerig besproken tussen [C] en de kamer. Dit overleg heeft ertoe geleid dat de kamer aan [C] heeft laten weten dat zij de situatie moest accepteren. 6.3. Voorts stelt de kandidaat-notaris dat de klacht niet tegen haar was gericht doch tegen het kantoor waaraan zij als kandidaat-notaris is verbonden. Omdat de kandidaat-notaris bemoeienis had met de afhandeling van de nalatenschap van erflaatster heeft zij ook de vragen van klager beantwoord en de klachtbehandeling ter hand genomen. 6.4. Tot slot erkent de kandidaat-notaris abusievelijk in haar correspondentie een foutief jaartal te hebben vermeld. In een telefoongesprek met klager heeft zij hiervoor haar oprechte excuses gemaakt. 7. De beoordeling 7.1. Het hof overweegt ten aanzien van het nalaten door de kandidaat-notaris om de juiste informatie te verstrekken over de eerdere testamenten van erflaatster het volgende. Klager heeft zijn klacht gericht tegen het kantoor waaraan de kandidaat-notaris verbonden is. De voorzitter van de kamer heeft in zijn beslissing de klacht geïnterpreteerd als gericht tegen de kandidaat-notaris. De kamer heeft dit overgenomen. Deze interpretatie is begrijpelijk. Immers, ingevolge artikel 98, lid 1 Wet op het Notarisambt, worden slechts notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. Hierom kan het kantoor van de kandidaat-notaris niet worden aangemerkt als degene over wie geklaagd wordt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de kamer te onderzoeken tegen welke notaris, onderscheidenlijk kandidaat-notaris de klachten zich richten. Het hof merkt daarbij op dat de kamer het er voor mag houden dat tegen een samenwerkingsverband gerichte klachten, die niet betrekking hebben op gedragingen van een specifieke notaris dan wel kandidaat-notaris, zijn gericht tegen de van het samenwerkingsverband deel uitmakende notaris respectievelijk kandidaat-notaris die zich namens het samenwerkingsverband tegen de klacht verweert. 7.2. Het onderhavige klachtonderdeel richt zich, naar oordeel van het hof, niet tegen het samenwerkingsverband maar tegen een bepaalde notaris, dan wel kandidaat-notaris. De klacht betreft immers het nalaten van het doen van nader onderzoek naar het bestaan van een testament van erflaatster. 7.3. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de kandidaat-notaris in 2000 was betrokken bij het verstrekken van inlichtingen over de eerdere testamenten van erflaatster. Ten aanzien van de kandidaat-notaris is het klachtonderdeel dan ook ongegrond. 7.4. Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klacht erkent de kandidaat-notaris dat zij in haar correspondentie met klager abusievelijk een foutief jaartal heeft vermeld. De kandidaat-notaris heeft klager haar excuses hiervoor aangeboden tijdens een telefoongesprek. Het hof acht de foutieve vermelding niet dermate zwaarwegend dat deze handeling als tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden aangemerkt, mede gezien het feit dat de kandidaat-notaris klager haar excuses heeft aangeboden. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. 7.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 7.6. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissing van de kamer; - verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 januari 2004. Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen 's­Gravenhage Beslissing van de voorzitter van de Kamer als bedoeld in artikel 99 lid 2 van de Wet op het Notarisambt inzake de klacht onder nummer 02-21 van: [K], wonende te [woonplaats], hierna ook te noemen klager, tegen [N], kandidaat-notaris te [plaats] 1. De procedure De voorzitter heeft kennis genomen van: · Klacht bij brief d.d. 23 april 2002, met bijlagen, ingekomen op 25 april 2002; · Antwoord van de notaris bij brief d.d. 2 mei 2002, ingekomen op 3 mei 2002; · Repliek van klager bij brief d.d. 24 mei 2002, ingekomen op 27 mei 2002; · Dupliek van de notaris bij brief d.d. 14 juni 2002, ingekomen op 17 juni 2002; 2. De voorgeschiedenis De moeder van klager [E], heeft aanvankelijk op 31 oktober 1988 een testament gemaakt en daarop bij een voorganger van de notaris, bij wie de kandidaat-notaris werkzaam is, op 3 december 1990 een aanvulling. Toen zij later woonachtig was in een verzorgingstehuis in [woonplaats] heeft zij zich ter plaatse gewend tot notariskantoor [ ]. Op 19 januari 2000 is ten overstaan van notaris [A] een nieuw testament verleden, waarbij [E] voornoemd de eerdere uiterste wilsbeschikkingen heeft herroepen. Voor het opmaken van laatstgenoemd testament heeft notaris [A] aan het notariskantoor waar de kandidaat-notaris werkzaam is verzocht om toezending van eerdere testamenten van [E]. De kandidaat-notaris heeft in antwoord op dit verzoek aan het notariskantoor te [woonplaats] niet beide hiervoor genoemde testamenten maar slechts het testament van 31 oktober 1988 toegezonden. 3. De klacht De klacht komt zakelijk weergegeven neer op het volgende: De kandidaat-notaris heeft verzuimd de beide testamenten (van 31 oktober 1988 en 3 december 1990) op aanvraag van notaris [A] te [plaats] naar haar kantoor te zenden en de kandidaat-notaris heeft slordigheden begaan met betrekking tot de vermelding van jaartallen in een aantal brieven. Klager stelt dat het testament van 3 december 1990 niet door de kandidaat-notaris is toegezonden aan het notariskantoor te [plaats], waardoor noch de moeder van klager noch dat kantoor van dat testament kennis hebben kunnen nemen. Volgens klager was het slechts de bedoeling van zijn moeder om een andere executeur-testamentair aan te wijzen en niet om over te gaan tot het opmaken van een geheel nieuw testament. Dat laatste is echter wel gebeurd en bij het testament van 19 januari 2000 zijn eerdere uiterste wilsbeschikkingen herroepen, waaronder derhalve ook het testament van 3 december 1990. In dat laatste testament waren twee legaten opgenomen voor klager en klagers zuster. De kandidaat-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna - voorzover nodig - zal worden besproken. 4. De beoordeling Omtrent de toezending van uitsluitend het testament van 31 oktober 1988 aan het daarom verzoekende notariskantoor te [plaats], merkt de kandidaat-notaris op dat zulks een gevolg is van de omstandigheid dat noch de cliëntenkaart noch het electronisch kaartsysteem van haar kantoor melding maakte van het testament van 3 december 1990. Op zich is juist dat door toezending van alleen het testament d.d. 31 oktober 1988 mogelijk onvolledige informatie beschikbaar is gekomen bij het notariskantoor dat om de toezending verzocht. De voorzitter is echter van oordeel dat zulks niet van belang is nu in het testament van 19 januari 2000 alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen zijn herroepen. Aangenomen moet worden dat het testament van 19 januari 2000 de wil van [E] bevatte; dat bij het verlijden van dat testament onregelmatigheden zijn voorgekomen wordt niet in de onderhavige klacht aan de orde gesteld. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond. Dat de correspondentie van de kandidaat-notaris slordigheden bevat (het diverse keren vermelden van de datum 19 januari 2001 in plaats van 19 januari 2000), kan niet worden ontkend. Gesteld noch gebleken is echter dat daardoor enig misverstand is ontstaan. Een dergelijke verschrijving is dan ook niet als klachtwaardig aan te merken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 5. De beslissing De voorzitter van genoemde Kamer van Toezicht: wijst de klacht af als kennelijk ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mr R.J. Paris, fungerend voorzitter, op 23 december 2002. Van deze beslissing wordt door de secretaris een afschrift gezonden aan de notaris en aan klager, aan klager bij aangetekende brief. Klager kan, indien hij daartoe aanleiding zou vinden, binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer van Toezicht. In geval van verzet dient klager gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen en kan klager daarbij vragen over zijn verzet te worden gehoord.